De Neusjeude
Een paar andere typen, waarvan ik weinig kan melden, zijn het echtpaar Israël Kaufholz, wegens zijn vervaarlijke rode ruiker bijgenaamd “Neusjeude” en Fronika Mozes Schrijver, in de wandelgangen altijd Fraatje genoemd.
Ik vermoed dat hij in die tijd een beetje een obscure handel drijft, waaronder smokkelhandel.
Hij is een humeurige, eigenwijze en dikwijls onhandelbare man. Na zijn dood neemt Fraatje een nichtje bij zich in huis, Betje Schrijver, met wie zij een handel in ouwe kleren en ongeregeld goed drijft. Het zijn beste mensen. Betje trouwt later met een oppassend man, Salomon Zeckel, een gepensioneerd korporaal N.I.L. (Nederlands Indisch Leger), die ik nog aan een huis en een zaakje geholpen heb en van wie ik later dikwijls dankbare brieven krijg. Hij overlijdt nog vóór de oorlog in Amsterdam, wat ik toevallig bemerk wanneer mijn oog valt op de burgerlijke stand in de krant.
“Jeude B’ron”
En nu een zeer merkwaardig type, die weinigen zich meer zullen herinneren, namelijk Marcus (in het Joods Mottje) Rozema, niet te verwarren met Marcus Mietje, wiens vrouw Mietje de Vries is, van de bekende de Vriezen. Laatstgenoemde is schapen- en krengenslachter, evenals Mooske en de Filainebieter op de Wierde. Hij komt later nog wel aan de orde!
De door mij bedoelde Marcus Rozema wordt om zijn heerachtig optreden nooit anders genoemd en aangesproken, zelfs door de Joden, dan de B’ ron (Baron). Hij is ongehuwd veehandelaar en wordt als zodanig geassocieerd met Chris Brouwer. Hij is een schrik voor christelijke dienstmeisjes, die hij ’t nogal lastig maakt. Als onder Christenen over hem wordt gesproken, is ’t altijd “Jeuden B’ron”. Zijn uitspattingen bedrijft hij altijd in Amsterdam, waar hij bijna elke week de markt bezoekt. Hij is de “Lion”- een betere aanduiding zou zijn “de taureau”- onder de Damster jongelingen. Wanneer hij de markten bezoekt, loopt hij altijd als een heer gekleed. In Amsterdam is hij een bekend type in de Nes en tingeltangels, danshuizen en obscure gelegenheden. Hij kan goed dansen en treedt vrijwillig als balletmeester op bij concerten e.d. in Appingedam met “na afloop bal”.Onder zijn geloofsgenoten, en dan vooral onder de vrouwen daarvan, is hij niet getapt. Wellicht vanwege zijn compagnonschap met een Christen, of dat hij een weinig “geleerde” Jood is in de zin door mij reeds genoemd. Wat de vrouwen betreft, natuurlijk, omdat hij zich te druk maakt met de “shiksjes” (Christen vrouwen van verdacht allooi).
Als hij in Amsterdam in de Nes een bekende Appingedammer ontmoet, is deze nog niet gelukkig af. Dat ondervindt destijds een bekend schoenmaker, die zich nog wel eens stiekem op “ongebaande wegen” begeeft. De Appingedammer caféhouders hebben een beste klant aan hem, want zonder nu ooit dronken te zijn, sikkert (drinkt) hij een stevig glas. Men ziet hem weinig op feestdagen als vreugdedag der Wet, wanneer er gewoonlijk een bal onder de Joodse Kille (gemeente) gegeven wordt en bij de toneeluitvoeringen van de Jiddische toneelclub “Nut en Vermaak”. Ik herinner me nog dat wanneer we destijds onder begeleiding van de B’ ron bij B.T. de Vos op het Jodenbal met enige jongelui naar binnen gaan, dit door de aanwezigen minder prettig gevonden wordt en één van de bestuursleden hem toevoegt: “Moet jij je “collega’s” hier heenbrengen? Die horen hier net zo min als jij. Ga jij liever dansen met de “shiksjes”! Zoals ik eerder vermeld heb, treedt hij bij sommige gelegenheden in Appingedam wel eens op als vrijwillig balletmeester, waarbij hij nogal heerszuchtig en provocerend gedrag vertoont.
Ik herinner me nog dat hij wegens beperkte ruimte en het grote aantal dansende paren bij een van die gelegenheden een gedeelte beveelt een ogenblik te rusten. Een logé van de familie Verkade, een juist tot luitenant bevorderde sergeant (niemand minder dan de latere luitenant-generaal Zanino) overtreedt dit gebod en wordt op zodanige wijze door de B’ ron (Baron) uitgekafferd, alsof hij een rekruut onder handen neemt. Hij wordt dan door de heer Verkade en anderen, die van oordeel zijn dat hij bij het dansen ook wel een beetje “manieren van de Nes” invoert, tot de orde geroepen met als gevolg dat hij zijn balletmeesterschap staakt en ik herinner me ook niet dat hij ooit meer als zodanig heeft opgetreden. Trouwens kort daarna krijgt hij een ernstige ziekte, maagkanker. Hij mag dan geen sterke drank meer gebruiken, al bezoekt hij nog vrij trouw de kroegen. Volgens caféhouder Lever op het Bolwerk, bijgenaamd de fatsoenlijke Lever, ter onderscheid van de andere caféhouder te Appingedam, die de onfatsoenlijke Lever wordt genoemd, gebruikt hij “niks as schier Poortwien”, alsof die hem niet zou hinderen! Wanneer hij bedlegerig is, zoeken zijn kroegvrienden Speckmann en Rottinghuis hem eens op in z’n kosthuis en na dat bezoek hoor ik Speckmann nog zeggen: “Als de kerel zóveul geld het, as minsen zeggen, din begriep ik nait, dat e zo wil wonen. Ie konnen in zien koamer nog veur gain twinteg gulden kapot houwen of ie mozzen roeden ingoeien”. In 1883 sterft hij. Men zegt dat hij plusminus fl.10.000 heeft nagelaten, die voor de helft geërfd wordt door een getrouwde, kinderloze zuster en voor de andere helft door een vijftal kinderen van een eerder overleden zuster. Dat geld valt op een gloeiende plaat en is in korte tijd verdwenen door het reeds door mij genoemde gebrek van Joden om geld bij elkaar te houden.